1. Inleiding
Eenzelfde mythologiesering vond plaats rond de Tempel, die Salomo vanaf 968 v. Chr. Iiet bouwen op het rotsplateau, dat deel uitmaakte van de stad Jeruzalem en welk bouwwerk hij in september van het jaar 961 v.Chr. met grote brandofferfeesten liet inwijden. Van deze Tempel is na de verwoesting door de troepen van Nebukadnezar in 586 v. Chr. geen steen overgebleven. Maar de beschrijvingen van dit gebouw en de legendes er omheen hebben in verschillende perioden gedurende tientallen eeuwen het schoonheidsideaal van een bouwwerk gesymboliseerd en de religieuze en profane architectuur van geheel Europa beïnvloed.
2. Koning Salomo als persoon
Van deze drie is de laatste vanaf het begin de belangrijkste geweest, maar de beide andere eigenschap pen hebben in de literatuur toch ook veel aan-dacht gekregen.
3. Koning Salomo als 'Magiër'
Het verstaan van deze 'taal van de in de natuur levende dieren' zou David en Salomo in staat hebben gesteld door te dringen in de wetten, die het Heelal beheersen en die het hoogste schoonheidsideaal op aarde zouden betekenen. In de middeleeuwen wordt David steeds afgebeeld met een soort harp als het instrument dat deze 'harmonie der sferen' symboliseert. Ook de Romeinse geschiedschrijver Flavius Josephus (37 - ca. 100 na Chr.) noemt dit feit en zegt dat Salomo daardoor in staat geweest een aantal boeken over magische ritualen te schrijven.
In de Romeinse tijd, en vooral in de eerste eeuwen na Chr., kwam een vorm van rituele magie naar voren, die tot ver in de Middeleeuwen een grote rol heeft gespeeld, nl. de studie van het al of niet bestaan van duivels en het bestrijden van het kwaad en van ziekten door de zgn. duivelsuitdrijving. In de derde eeuw na Chr. beschrijft de Romein Origines dit verschijnsel, zoals dit te vinden zou zijn in de aan Koning Salomo toegeschreven magische geschriften. Daarbij refereert hij aan de bestrijding van de duivel met het zegel van Salomo, dat zijn succes te danken zou hebben aan het feit dat in de beide ineengestrengelde driehoeken de Heilige Naam van God verborgen zou zijn.
In die tijd al werden amuletten met het symbool toegepast, die de hulp van de geest van Koning Salomo zouden kunnen oproepen in de strijd tegen de vele heersende besmettelijke ziektes: Salomo was immers de grootste magiër aller tijden, die de duivels had overwonnen. In het Testament van Salomo, een geschrift uit de vierde eeuw na Chr., wordt de macht die de Koning bezeten zou hebben nog eens volledig geëtaleerd. Het is een biografie van het leven en de regering van Koning Salomo, met een hoofdaccent op de bouw van de Tempel. Het boek is tot in de zestiende eeuw als een 'standaard-werk' op het gebied van de duivelsuitdrijving beschouwd, hetgeen aantoont hoezeer het Christendom in die tijd met het besef van het bestaan van duivels doordrongen was.
4. Koning Salomo als Wijsgeer
In het Christendom trachtte men het idee van Salomo's wijsheid los te maken van dat van zijn kennis der magie. Al vanaf de vijfde eeuw werd de nadruk gelegd op de gedachte, dat Salomo begiftigd was met de Goddelijke wijsheid, de Hagia Sophia zelf, waaraan een van de grootste Christelijke kerken uit die tijd, die van Constantinopel gewijd werd. Bij de opening van deze kerk in 537 na Chr. Iegde Keizer Justinianus met trots het verband met Koning Salomo en zijn Tempel, maar besloot: 'Ik heb een Tempel gebouwd, die zesmaal groter is dan die van Koning Salomo.' In de grondvorm van deze nog bestaande Hagia Sofia-kerk kwam als eerste de symboliek naar voren van de rol die de Goddelijke wijsheid vervult, nl. die van de band tussen hemel en aarde. Het onderste deel bestaat uit een kubus, al in de Oudheid het symbool van de aarde. Op deze kubus rust een koepelgewelf in de vorm van een halve bol, het symbool van de hemel. Tot vandaag vindt men deze symboliek in de kerken en kerkjes in Oost-Europa, in Griekenland en op de Balkan.
Vooral in de dertiende eeuw kwam het denkbeeld naar voren, dat Salomo alle wijsheid bezat, die in zijn tijd beschikbaar was, dat de Koning het symbool van de Goddelijke Wijsheid was. Dit uitte zich in de vele afbeeldingen van Salomo aan de gevels van de kathedralen, zoals in Amiens, waar Salomo onder de Christus in het midden van de hoofdingang staat, geflankeerd door de beide zuilen van zijn Tempel. De nu nog nauwelijks beschadigde beeldengroep geeft als het ware de indruk, dat het Salomo is, die met de Koningskroon op het hoofd en staande tussen de beide zuilen van zijn Tempel, de Christusfiguur boven hem draagt.
In de beelden van de 12e en 13e eeuw, ontleend aan geïllustreerde Middeleeuwse geschriften als de Bible Moralisée, is Salomo het symbool van de Goddelijke Wijsheid, en stelt bijvoorbeeld de Koningin van Sheba de Kerk voor, die van verre komt om God's woord te horen. Het zgn. Salomo's oordeel is een andere favoriete scène, die we aan de gevels van vrijwel alle Middeleeuwse kathedralen vinden afgebeeld, waarbij in sommige gevallen Salomo gekenmerkt wordt door de twee kolommen die links en rechts naast hem staan. Recente onderzoekingen hebben aangetoond, dat de legende al ver voor de tijd van Koning Salomo in het Midden-Oosten voorkwam.
5. De geschriften van Koning Salomo
Naast de Bijbelboeken zijn er nog een aantal 'apocriefen', die de naam van Salomo dragen zoals het veel geciteerde Testament van Salomo. Van al deze boeken is inmiddels vastgesteld, dat ze niet voor de eerste eeuw voor Christus zijn geschreven. Het meest verbreide boek, waaraan ten onrechte de naam van Salomo als schrijver verbonden werd, is de zgn. 'Sleutel van Salomo', dat over de bezwering van geesten en andere magische praktijken gaat. Vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst to ver in de achttiende eeuw verschenen er steeds nieuwe bewerkingen van deze 'Sleutel van Salomo', vaak met allerlei toelichtingen en van eigentijdse illustraties voorzien. Intussen is ook van dit boek met zekerheid vastgesteld, dat het in het begin van onze jaartelling geschreven is.
Zo is er naast de persoon van Salomo uit de Thora en het Oude Testament een legendarische figuur ontstaan, die ook nu nog de rol van een mysterieuze heerser vervult, die de wetten van het Heelal doorzag en voor wie de schepping geen geheimen bevatte. Hij is het meest bekend geworden als de bouwer van de Tempel in Jeruzalem, die we nu ook op legendarische wijze interpreteren, en waarbij niemand (behalve een kleine groep orthodoxe Joden) er ook maar aan denkt om de Tempel van die Koning Salomo uit de tiende eeuw voor Chr. ooit weer in de werkelijkheid te doen verrijzen.
6. Koning Salomo als Bouwer van de Tempel van Jeruzalem
Er is geen enkel spoor van de Tempel van Salomo overgebleven: de 50 m Iange Klaagmuur is een deel van de buitenste muur rond het terrein waar de Tempel van Herodes heeft gestaan, die pas in de eerste eeuw v. Chr. gebouwd werd. De plaats waar de Tempel van Salomo stond, staat absoluut vast, nl. bij de heilige rots Moria, waar volgens deskundigen de offerdieren verbrand werden. Deze rots van ca. 15 bij 17 m vormt een betrouwbaar oriëntatie-punt, daar hij toenmaals vlak ten Oosten van de Tempel lag. Nu ligt de rots onder de Mohammedaanse Rotskoepel-moskee, de Koebat as Sachra (ook Omar-moskee genoemd), die daar in 691 na Chr. door Kalief AW al-Malik gebouwd werd en die elk onderzoek naar eventuele overblijfselen van de Tempel van Salomo op die plaats onmogelijk maakt.
In de Joodse traditie wordt aangenomen, dat Koning David het bouwplan van de Tempel, met de exacte gegevens van indeling en afmetingen, heeft ontvangen in de vorm van een rol perkament, welke hem was overhandigd door een van de profeten. Deze rol zou Mozes direct van God hebben gekregen en zou sedert die tijd van geslacht op geslacht zijn doorgegeven, tot de tijd daar was om tot het bouwen over te gaan. Ook in de Christelijke religie ging men er van uit, dat het ontwerp van de Tempel van Salomo van goddelijke oorsprong was En ondanks het feit, dat men ervan overtuigd was, dat de Tempel werkelijk bestaan had, nam men aan, dat dit ideale bouwwerk na zijn verwoesting in 586 v. Chr. niet meer opnieuw op te bouwen zou zijn, omdat het oorspronkelijke bouwplan ontbrak. Als er in de Middeleeuwen dan ook geschreven wordt over kathedralen, die als een 'herbouw' van de Tempel van Salomo beschouwd werden, dan betekende dit dat men ervan overtuigd was vanuit dezelfde, door goddelijke inspiratie verkregen 'richtlijnen' te bouwen.
7. Hoe heeft de Tempel er uitgezien?
De derde ruimte, de 'Debir' of het Heilige der Heiligen, lag achter de Hekal op een verhoging, die door een trap bereikbaar was. De Debir had de vorm van een kubus van 9 x 9 x 9 m. Hierin stond de Ark des Verbonds, een grote kist, gemaakt van acaciahout, van binnen en van buiten bekleed met gouden platen en voorzien van vier ringen waardoor de draagstokken werden gestoken. De Ark bevatte de beide Stenen Tafelen waarop de Wet gegraveerd stond, die de grondslag vormde tussen Jahwe en Israël. Zij werd in een tentachtig heiligdom bewaard tijdens de omzwervingen van het Joodse volk en door David naar Jeruzalem gebracht. Aan de Ark werd magische kracht toegeschreven, zoals de ineenstorting van de muren van Jericho.
De twee holle kolommen Jachin en Boaz, die voor de ingang van de Tempel stonden, waren van brons en gegoten uit één stuk. Zij waren in totaal 12 m hoog met inbegrip van de meer dan 2 m hoge bolvormige kapitelen. De kolommen stonden geheel los van het gebouw: ze hadden dus geen dragende functie, maar moeten een symbolische betekenis gehad hebben. Sommige onderzoekers leggen een verband tussen de kolommen en de beide obelisken die voor alle Egyptische tempelcomplexen stonden. Deze in een punt eindigende obelisken werden volgens de Romeinse schrijver Vitruvius gebruikt om met hun schaduw de tijd te meten op dezelfde wijze als de bij ons bekende zonnewijzers dat deden.
De bolvormige ornamenten op de kolommen J. en B. konden echter nooit tot enige nauwkeurige meting in hun schaduwen leiden, zodat ze een dergelijke functie beslist nooit gehad zullen hebben. In de nabijheid van de Tempel stond een brandoffer-altaar en een merkwaardig grote bronzen schaal, de 'gegoten zee' of 'koperen zee'. Dit laatste was een uit brons gegoten ronde schaal van 4,5 m diameter, die rustte op de ruggen van twaalf gegoten runderen, drie naar elke windstreek. Het geheel moet, ook zonder waterinhoud, een gewicht van meer dan 25.000 Kg gehad hebben. Het doel van dit uitvoerig beschreven vat (II Kron.4:1) is niet duidelijk, wellicht heeft het als een gepolijste holle spiegel gefungeerd om de hemellichamen te kunnen waarnemen. In het Oud-Hebreeuws werden koper en brons met dezelfde naam aangeduid, het brons was echter door de tin-toevoeging veel harder en minder gevoelig voor aantasting.
Onderzoekers menen dat voor de 'Koperen Zee' en de beide Kolommen niet uitsluitend koper is gebruikt, maar brons, d.w.z. een legering van koper met een kleine hoeveelheid tin.
Tot ca. 1200 v.Chr. werden alle metalen werktuigen als hamers en beitels van brons gemaakt, daarna pas kwam de ijzerfabricage tot ontwikkeling. In het Midden-Oosten had men dus een eeuwenlange ervaring met de productie van brons: koper was er genoeg in de mijnen van de Araba, de woestijnvlakte aan de zuidelijke punt van de Dode Zee, waar Koning Salomo het grootste deel van zijn inkomsten door verkreeg. Het probleem werd echter gevormd door het tin: dat metaal kon tot aan het begin van onze jaartelling eigenlijk alleen maar in grote hoeveelheden verkregen worden in de open mijnen in Engeland. De zeevarende Foeniciërs wisten dat al en zo is de vervaardiging van brons zeer lange tijd afhankelijk geweest van de scheepsladingen tin die over de Middellandse Zee en de Oceaan uit Engeland gehaald werden. Uit het bovenstaande valt op te maken, dat de legendarische Tubal-Kaïn (de zoon van Lamech: Gen.4:22) geen ijzersmid geweest zal zijn, maar kopersmid.
8. De bouw van de Tempel
Vrijwel de gehele binnen- en buitenlandse politiek was er in die jaren op gericht om de enorme sommen gelds bijeen te krijgen, die voor dit 'grote werk' nodig waren. Het moest een Godshuis worden, dat uitdrukking zou geven aan de eenheid van staat en religie, dat het land zou bevrijden van het 'separatisme der stammen' en dat de oude heiligdommen in de provincies in de schaduw zou stellen. Maar ook na de voltooiing van Salomo's Tempel bleven hier en daar Kanaänitische altaren bestaan: de Tempel in Jeruzalem was wel de fraaiste woonplaats van Jahwe geworden en verreweg de meest kostbare, maar het was net als voor de totstandkoming geenszins de enige. Die exclusieve betekenis kreeg de Tempel pas in het latere verloop van de geschiedenis, en om te beginnen eigenlijk pas na zijn verwoesting in 586 v. Chr., toen de Tempel zijn werkelijke bestaan inruilde voor dat van de legende.
Bij dit alles dient men ook nog vast te stellen, dat weliswaar de naam van Salomo aan de Tempel verbonden is, maar dat zijn eigen bijdrage niet overdreven groot was. Het idee en de plannen waren van zijn vader Koning David, de architecten en de vakkundige ambachtslieden waren Foeniciërs en de enorme kosten van de bouw moesten opgebracht worden door de zwoegende onderdanen in de kopermijnen, de zeevaarders op de grote handelsvloot en door de soldaten die de omliggende landen plunderden. Recente onderzoekingen zoals die van de Duitse archeoloog Konrad Rupprecht hebben aangetoond, dat Koning David op de tempelplaats al een bestaande oudere tempel moet hebben aangetroffen, en dat hij die heeft laten uitbreiden om de Ark des Verbonds een onderdak te bezorgen. Volgens deze onderzoeker heeft Salomo het door zijn vader nagelaten tempelcomplex door een aantal 'verbouwingen, uitbreidingen en vernieuwingen' zodanig veranderd, dat de Tempel zijn uiteindelijke vorm kon krijgen in overeen-stemming met de door zijn vader nagelaten tekeningen.
In het eerste boek der Kronieken wordt niet gesproken over een bestaande tempel op de berg Moria, wel heeft de schrijver het over de zeer grote hoeveelheden werklieden en materialen, die Koning David al tijdens zijn regering naar de bouwplaats liet komen. Er wordt in I Kron.22 zelfs vermeld, dat David 3000 talenten goud en 7000 talenten zilver uit zijn persoonlijk bezit aan de bouw van de Tempel besteedde. Als men weet, dat één talent in die tijd overeen-kwam met een gewicht van 60 kilo, dan wordt het duidelijk, dat dit gigantische bedragen vergde. De Kronieken vermelden verder dat Koning David al over preciese schetsen van de Tempel beschikte, waarin alle afmetingen van zelfs de kleinste details waren aangegeven (I Kron.28). Ook had hij al de eerste contacten met Hiram en zijn deskundige adviseurs gelegd, zodat Salomo zich kon beperken tot het laten uitvoeren (en betalen !) van wat zijn vader had voorbereid.
De bouwplaats in de vorm van het rotsplateau was in de tijd van Koning David niet groter dan ca. 40 bij 100 m. Onder Salomo, maar vooral onder Herodes in de Romeinse tijd werd het vergroot, zodat het nu een onregelmatige veelhoek is van iets minder dan 500 m lengte en 300 m breedte. Het tempelplein was omgeven door een muur, opgebouwd uit drie lagen van grote kubusvormige stenen blokken, afgedekt aan de bovenzijde met cederhouten balken. Dit tempelplein mocht door pelgrims en gelovigen worden betreden, het heiligdom van de Tempel zelf was alleen voor de priesters en de koning toegankelijk. Op het tempelplein vonden op hoogtijdagen de zgn. brandoffers plaats, waarvoor de bouwmeester en zijn medewerkers speciale tempelattributen hadden laten vervaardigen. In het grote ijzeren brandofferaltaar, in het midden van de voorhof, brandde een eeuwigdurend vuur voor de offergaven: de as viel op de heilige rots door een rooster.
9. Is de Foenicische Tempel van Hasor het voorbeeld geweest?
10) Het Paleis van Koning Salomo en de Tempels voor zijn vrouwen
Naarmate de jaren van Salomo's regering vorderden, nam de kritiek op zijn persoonlijke levenswandel en zijn politieke activiteiten toe. Al tijdens het leven van Koning Salomo ontstonden er eigenlijk twee personen met die naam: de werkelijke koning die steeds grotere moeite had om de ideeën van zijn vader tot uitvoering te brengen en de legendarische koning, die in de loop van de eeuwen op een steeds hoger voetstuk kwam te staan, en die nu alleen met figuren als een Alexander de Grote vergeleken kan worden.
11) De Tempel van Salomo als architectonisch ideaal
In de 6e eeuw begint met Beda (672-735) een hele reeks schrijvers, die uitvoerig op de betekenis van de Tempel van Salomo ingaan. Hij vertelt, dat er geen bouwwerk ooit is tot stand gekomen, dat in zijn schoonheid vergelijkbaar was en noemt het een van de zeven wereldwonderen. Verder gaat Beda in een lang geschrift, 'De Templo Salomonis', in op de allegorische interpretatie, wat na hem door de gehele Westerse wereld overgenomen wordt. Deze uiteenzetting begint met 'Het Huis van God, dat Koning Salomo in Jeruzalem bouwde, was ontworpen in de vorm van de universele kerk, die door de eerste van de uitverkorenen tot de laatste die aan het einde van de wereld zal worden geboren, elke dag opnieuw wordt gebouwd bij de gratie van de Vredelievende Koning, zijn Verlosser'. Met deze betiteling wordt Salomo bedoeld, omdat zijn naam zou zijn afgeleid van het Hebreeuwse woord 'Shalom', dat 'vrede' betekent. Het belang van Beda's werk is, dat hij de herbouw van de in 586 v.Chr. verwoeste Tempel als een allegorische handeling, als een symbool deed zien, dat niet meer door de realiteit van de bouw van een werkelijke Tempel verdrongen zou kunnen worden. Deze visie is door vele schrijvers uit de Middeleeuwen overgenomen, waarbij ook de details van de oorspronkelijke Tempel van Salomo in dezelfde allegorische zin benaderd werden.
Deze allegorische wijze van presentatie van de Tempel van Salomo door Beda en zijn navolgers verhinderde echter niet, dat gegevens van de oorspronkelijke Tempel een rol gingen spelen bij de vele kerken die vanaf ca. 800 na Chr. in West-Europa gebouwd werden. Een van de eerste voorbeelden vinden we in de nu nog bestaande door Karel de Grote gebouwde Dom in Aken, waarover de hofprediker Alcuinus schreef, dat deze 'geheel gebouwd was volgens de beginselen, die de zeer wijze Salomo bij zijn Tempel toegepast had'. Karel de Grote zelf werd door hem vergeleken met zowel Koning David als zijn zoon Koning Salomo. Opgemerkt moet worden, dat de achthoekige Dom in zijn bouwmassa's in het geheel niet lijkt op de beschrijvingen die men in het Oude Testament van de rechthoekige Tempel van Salomo kan vinden. Alcuinus moet dus met de 'Salomonische beginselen' niet de uiterlijke vormgeving bedoeld hebben, maar de symbolische achtergronden van het bouwwerk, waarbij de totstandkoming een grote rol speelde.
Dit dilemma komt gedurende de gehele Middeleeuwen voor bij de bouw van de grote aantallen kerken en kathedralen. Aan de ene kant de wens om in het bouwwerk het idee van de allegorische herbouw van de Tempel van Salomo een hoofdrol te laten spelen en vooral ook de analfabetische bevolking allerlei details van Salomo en zijn Tempel te tonen. Maar aan de andere kant het streven naar een eigentijdse vormgeving, waarin de technische capaciteiten van de middeleeuwse bouwers in vooral de dertiende eeuw tot de grootste ooit bereikte hoogtes en overspanningen leidde en waarin de kruisvorm als eerbetoon aan de kruisiging van Christus de plattegrond beheerste.
12) De Middeleeuwse Kathedralen
Dit was aanleiding voor Bernard de Clairvaux om een aantal Franse edelen (eerst negen, een tiende kwam later) zo ver te krijgen dat zij in 1118 naar Jeruzalem trokken met als voornaamste opdracht het verzamelen van alle bruikbare verhalen en legenden, die nog over de Tempel in omloop waren. In 1128 keerden zij naar Frankrijk terug met zoveel gegevens dat Bernard het verantwoord vond in Troyes een concilie bijeen te roepen. In de bijeenkomst in Troyes werd besloten de Tempelieren-orde op te richten met het doel verdere studies naar de verdwenen Tempel van Salomo te verrichten en bovendien bescherming te verlenen aan diegenen die vanuit West-Europa het Heilige Land wensten te bezoeken.
We kennen het lot van deze Tempelieren-orde, die aan het eind van de 13e eeuw de machtigste organisatie van zijn tijd was en over enorme financiële middelen beschikte. De berichten van de teruggekeerde Kruisvaarders waren overigens niet altijd even betrouwbaar. Zij hadden weliswaar vrijwel allen het Tempelplein in Jeruzalem bezocht, maar sommigen realiseerden zich niet, dat daar geen steen van de oorspronkelijke Tempel van Salomo meer te vinden was. Al in de 8e eeuw had Bisschop Arculf geconstateerd: 'Op de plaats waar de Tempel van Salomo stond, nabij de Oostelijke poort in Jeruzalem, hebben de Saracenen een gebedshuis opgericht, waar zij gaan bidden.' Maar tot in de 17e eeuw verschenen er, ook in ons land, afbeeldingen van de Omar-moskee met het onderschrift, dat dit de Tempel van Salomo voorstelde. Zo zou de kerkenraad van de Lutherse gemeente in Amsterdam hiervan zo overtuigd zijn geweest, dat zij om die reden de bekende Lutherse kerk in die stad als koepelkerk hebben laten uitvoeren.
Veelvuldig afgebeeld is het schilderij van Jean Fouquet, de hofschilder van Koning Louis XI, dat de in aanbouw zijnde kathedraal van Tours weergeeft, met op een balkon van een tegenover de kathedraal gelegen huis Koning Salomo zelf, die met uitgestrekte arm aanwijzingen voor de bouw lijkt te geven. Het schilderij is duidelijk gemaakt voor een kleine kring van aan het hof levende personen rondom de koning zelf, maar is wel een typisch voorbeeld van de wijze waarop in de (in dit geval late) Middeleeuwen een 'Christelijke boodschap' aan een bredere groep van geïnteresseerden werd overgebracht, nl. door de afbeelding.
Bekijken we het schilderij van Jean Fouquet, dan valt het op, dat de steenhouwers op de voorgrond buiten de kathedraal werkten. In werkelijkheid zullen ze wel een dak boven hun hoofd gehad hebben, zoals op het schilderij van Jan van Eyck van de H. Barbara (schutspatrone van de 'bouwvakkers'), waar de werkplaats tegen een muur aan de zuidkant van de kathedraal van Antwerpen is afgebeeld. Dit 'buiten de kathedraal werken' is ontstaan als navolging van de voorschriften tijdens de bouw van de Tempel van Salomo, zoals die te vinden zijn in 1 Kon.6: Toen het Huis Gods gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis'. Het is niet alleen in het ontwerp in hoofdlijnen en de totstandkoming op de bouwplaats, dat de kathedraal het voorbeeld van Salomo's Tempel toont. Op vele plaatsen in de gevels en het interieur zijn afbeeldingen van Salomo en zijn Tempel aangebracht. Dit is in tegenstelling tot bouwwerken uit de eerste tien eeuwen van het Christendom, toen Oud-Testamentische voorstellingen daaraan zeer schaars waren.
Vooral aan de in het begin van de 13e eeuw gebouwde kathedralen is de afbeelding van Salomo en zijn Tempel favoriet, in een aantal gevallen begeleid door Koning David, wiens rol met die van Salomo verbonden werd. De beide grote roosvensters in het dwarsschip van de kathedraal van Chartres tonen het Oude Testament in het Noordelijke en het Nieuwe Testament in het Zuidelijke roosvenster. In het Noordelijke is Maria op de arm van haar moeder Anna de hoofdfiguur, maar direct daarnaast staan Koning David met zijn harp links en de jonge Koning Salomo rechts van haar. Ook aan de Westelijke gevel van deze kathedraal, die uit het midden van de 12e eeuw dateert, komen beelden van Salomo vele malen voor, zittend op zijn troon of staande tussen de beide zuilen van zijn Tempel. Nog vaker zien we Koning Salomo afgebeeld aan de Westgevel van de kathedraal van Amiens, waar in de serie zgn. quatrefeuilles (figuren met een vierlobbige omlijsting) verschillende gebeurtenissen van Salomo en zijn Tempel 'verteld' worden, tot en met de verwoesting door Nebukadnezar.
13. Het Escorial
Deze gaf al spoedig de opdracht aan de Jezuïet Villalpandus om een uitgebreide studie te maken van de Tempel van Salomo en van de stad Jeruzalem. De bedoeling daarvan was om na te gaan, of aan de hand van die studie een bouwwerk opgericht kon worden, dat het denkbeeld van de eenheid van kerk en staat ook in de 16e eeuw tot uitdrukking kon brengen en van waaruit geheel het rijk van Philips II bestuurd zou worden.
In 1562 begon onder leiding van de architect Juan Batista de Toledo, later opgevolgd door Juan de Herrera, de bouw van het Escorial bij Madrid, een merkwaardige combinatie van een paleis, een klooster en een kerk, gebaseerd op de grondslagen van de Tempel van Salomo en de paleizen ernaast. Pas 20 jaar later was het gigantische complex gereed, in die tijd verreweg het grootste bouwwerk van Europa, waarvan de bouw alleen bekostigd kon worden door de grote hoeveelheden goud en zilver, die de Spanjaarden met scheepsladingen tegelijk uit Midden- en Zuid-Amerika weghaalden.
Evenals Koning Salomo zelf was ook Philips II gedurende de bouw in constante geldnood. Naarmate de voltooiing van het Escorial naderde, werd dat erger omdat vooral de kostbare afwerking van de interieurs veel geld vergde. Historici hebben vastgesteld dat Nederland zijn vrijheidsstrijd in de 16e eeuw mede heeft kunnen winnen door het feit dat Philips II de betaling van zijn troepen in de Lage Landen minder belangrijk achtte dan de uitgaven voor het Esconal.
14. Slotbeschouwing
In ons land bleef het bij maquettes, beschrijvingen en prenten, maar in een aantal andere landen kunnen we vaststellen dat de bouw van het Escorial mede aanleiding is geweest voor het verschijnen van soortgelijke complexen, waarin paleizen en kerken opgenomen waren, al of niet gecombineerd met kloosterruimten. Het bekendst is het in 1669 begonnen paleis van Versailles, al moeten we toegeven, dat de praal-zucht van Lodewijk XIV er een ander gebouw van gemaakt heeft dan bij de religieus-fanatieke Philips II het geval was. De opzet van de Tempel van Salomo, die oorspronkelijk in Versailles nog herkenbaar was, heeft in de loop van de eeuwen dan ook plaats moeten maken voor de uiterlijkheden van de absolute dictatuur van Lodewijk XIV en zijn opvolgers, waarvan de pracht en praal op zijn beurt weer het voorbeeld werd voor vele paleizen in andere landen. De Tempel van Salomo werd alleen nog in maquettes op een kleine schaal nagebouwd of in uitvoerige beschrijvingen met veelal prachtige gravures in boekvorm uitgegeven, maar de realisering op ware grootte vond niet meer plaats. De Tempel, in 586 v. Chr. tot de laatste steen afgebroken, was definitief een legende geworden, die nooit meer tot een reëel bouwwerk aanleiding zou geven.
Literatuur
Van de door mij geraadpleegde literatuur noem ik de volgende titels:
Een bijzonder waardevolle collectie van maquettes, boeken en prenten is aanwezig in het Bijbels Museum Amsterdam. Ten slotte beschikte ik over de gegevens van het Howland-Carter onderzoek naar de Tempel van Salomo, dat in opdracht van de Carnegie Foundation werd uitgevoerd en waarvan de resultaten in maquettes en publicaties te zien zijn in het Agnes Scott College van de Atlanta University (in Georgia, U.S.A.).
Marinus Gout, born in The Hague (Holland) on 10-09-1922. I started my studies for architecture at the Delft University in 1940. Because of the German occupation during the war, the university stopped in 1943. In 1945 I continued the studies and entered the Philips Electronics Company as an architect in 1948. The first three years I made the projects for the main office buildings in Germany (Hamburg), Poland (Warschau) and Turkey (Istanbul). Also I specialised in glass factory plants in our country for TL and TV applications. That was the reason that I was sent to Barcelona in 1951 to make the new Philips factory plant between the city and the airport. I also made the main office building in the Paseo de las Delicias in Madrid, where I co-operated with the famous prof. Torroja and the contractor Agroman. In the last months of 1953 I had to return to Holland to take the place of an older professor at the Faculty of Architecture at the Delft University, who suddenly got very ill. Until my retirement in 1983 I stayed there, became several times Dean of the Faculty and Conrector of the whole University. Also I got the architectural supervision of the new buildings in a new area of the University outside of the city of Delft. During this years I was invited as a guest-professor at several universities abroad. So I stayed for longer periods at the architectural faculties of Tokyo, Moscow, Helsinki, Cairo, Bucarest, Zurich, London and some universities in the U.S.A.. And because I had very good relations with Prof. Bassegoda Nonell, I went back to Barcelona giving lectures in Spanish at the Faculty of Architecture there. It is very remarkable, that my interest in glass as a building material brought me in the field of the medieval cathedrals, where the stained glass-windows play a very important role. It was not only the technical application I was interested in, but also the symbolical background of the play of the sun shining through the glass in the ifferent seasons of the year. In 1990 I wrote a book about this phenomena in the Dutch language, which now is translated and will be published in French and English. |
(Hiram, el arquitecto) |