Aan het slot van mijn bijdrage aan de Landdag van Ritus en Tempelbouw in september 1995 over de Tempel van Salomo heb ik gewezen op de litteratuur, die in Spanje sedert de 16e eeuw verschenen is over de relatie van het door Filips II gebouwde Escoriaal met de historische gegevens van de Tempel van Salomo. In de laatste jaren heeft zich aan de Universiteit van Valladolid een werkgroep gevormd, die onder leiding van dr. Juan Rafael de la Cuadra Blanco nu al enkele publicaties over dit onderwerp tot stand heeft gebracht. Hierin wordt een onderzoek naar voren gebracht over de geschriften, die vooral sedert de oprichting van de Jezuïeten-orde in 1534 in Spanje over de Tempel van Salomo, de visioenen van Ezechiël, de Tempel van Herodes en het Escoriaal zijn verschenen (de ook in de Bijbel beschreven Tempel van Zerubabel werd door Juan Rafael de la Cuadra Blanco geheel buiten beschouwing gelaten).
In het onderstaande heb ik getracht de voornaamste inhoud van enkele door mij vertaalde artikelen van de werkgroep bijeen te brengen, hier en daar wat ingekort indien de uiteenzettingen te wijdlopig waren, zoals over de verschillende lengtematen, die in het verleden gebruikt werden. Ook heb ik de tekst op enkele plaatsen aangevuld met opmerkingen van eigen studiemateriaal. Deze laatste heb ik voornamelijk verkregen uit de in 1970 en 1977 verschenen standaard-werken van Th.A. Busink en K. Rupprecht, beide getiteld ‘Der Tempel von Jerusalem’. Een deel van de geschriften van Villalpando en collega-auteurs uit de 17e eeuw bevinden zich in het Bijbels Museum te Amsterdam, waar ook meerdere maquettes van De Tempel van Salomo en de Tempel van Herodes getoond worden.
De aan het artikel toegevoegde tekeningen zijn alle van de hand van de werkgroep van Juan Rafael de la Cuadra Blanco: ik heb alleen de Spaanse teksten door Nederlandse vervangen. Het is daarbij wat merkwaardig om in de rij van ‘architecten’ twee maal de naam ‘God’ aan te treffen. Dit geeft echter de mentaliteit van de 16e en de 17e eeuw weer en vormt daarmee een belangrijke achtergrond voor de bouw van het Escoriaal, met welke bouw Filips II binnen enkele tientallen jaren de Spaanse economie op de rand van de afgrond bracht. Voor wie geïnteresseerd is in de werkzaamheden van de groep: zij publiceert op Internet onder http://www.ciudadfutura.com/escorial. Met name het samenvattende artikel http://www.ciudad-futura.com/escorial/jrtempl1.htm geeft veel informatie over de relatie tussen de bouw van het Escoriaal en de gegevens van de Tempels van Salomo en van Ezechiël.
Van de vele theorieën over de achtergronden van het Escoriaal, is die over de relatie tot de Tempel van Salomo de oudste en de meest waarschijnlijke. Vanaf de 17e eeuw is dit thema echter op de achtergrond geraakt. De schrijvers hebben nadien wel op het belang van de symboliek van Salomo’s Tempel bij het Escoriaal gewezen, maar hebben zich gedistantieerd van de betekenis van het geometrische schema en de maatsystematiek van de Tempel in het ontwerp van het Escoriaal. De betreffende vergelijking van beide bouwwerken vinden we echter al zeer uitgebreid toegelicht in de kronieken uit 1600 van Pater Sigüenza, de bibliothecaris uit die tijd van het Escoriaal. Daarna zijn er nog vele latere schrijvers, die zich in het onderwerp verdiept hebben, waarbij met name de geschriften van Caramuel uit 1678 zeer gedetailleerd zijn.
Al tijdens het begin van de regering van Filips II (1527-1598), die in 1556 aan de macht kwam, werden er studies gemaakt van de Tempel van Salomo, die de basis hebben gevormd voor het ontwerp ven het Escoriaal, waarvan de bouw in 1562 onder leiding van de architect Juan Batista de Toledo een aanvang nam. Deze studies kwamen voornamelijk van de hand van Arias Montano, een vertrouweling van Filips II, die de leiding had over de bibliotheek van het Escoriaal, en van de Jezuïet Villalpando, een leerling van de architect Juan de Herrera, die de leiding van de bouw overnam na de dood van Juan Batista de Toledo. Arias Montano en Villalpando hebben hun bevindingen uitvoerig op schrift gesteld en gepubliceerd in resp. 1593 en 1605. De in 1534 door de Spaanse geestelijke Ignatius de Loyola opgerichte Jezuïeten-orde had tot doel een tegenoffensief te ontwikkelen tegen de in Duitsland door Luther begonnen Reformatie. Onder de regering van de op religieus gebied gematigde Karel V (gedurende jaren de ‘pleegvader’ van de jonge Prins Willem van Oranje) bleven de activiteiten van de Jezuïeten-orde zeer beperkt, maar na de opvolging door zijn zoon Filips II in 1556 veranderde dat drastisch. Deze liet uitvoerige studies maken over de Tempel van Salomo, die al sedert de 12e eeuw na Chr. de symbolische achtergrond vormde van de bouw van de Gotische Kathedralen.
Men was er in die tijd van overtuigd, dat Mozes op de berg Sinaï niet alleen de Stenen Tafelen met de Tien Geboden had ontvangen (Ex 20: 3-17) maar ook een rol perkament, waarop het grondplan van de latere Tempel van Salomo stond: ‘En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wonen.’ (Ex 25: 8). In Ex 25:10 vinden we dat Mozes op de Sinaï voorschriften ontving omtrent de bouw van ‘een Ark van sittimhout’, het Tabernakel, waarin de Stenen Tafelen bewaard zouden worden. God had dus te kennen gegeven, dat Hij te midden van Zijn volk op aarde zou wonen, mits Hem een daarvoor geëigend Heiligdom ter beschikking gesteld zou worden.
De Tempel van Jeruzalem, zoals die enkele eeuwen na de dood van Mozes door Koning Salomo gebouwd zou worden, was dus een bouwwerk, gemaakt naar het door God Zelf gemaakte plan. Elk bouwwerk, dat overeenkomstig de gegevens van dat Heiligdom ontworpen zou worden, zou dus eveneens een woonplaats op aarde zijn van de Schepper zelf.
De opdracht van Filips II aan de Jezuïeten-orde betrof een studie naar ‘de achtergronden van de enige absoluut perfecte architectuur, ontsluierd door God zelf’ (in de woorden van Villalpando). En de na de Gotische tijd ontwikkelde theoretische architectuur-analyses van de Renaissance moesten het mogelijk maken de gegevens van een dergelijk bouwwerk te ontwikkelen zonder archeologische opgravingen, maar met de kennis van de theologie en de uit het verre verleden overgeleverde litteratuur. Omdat die litteratuur tevens de geschriften van de in het Oude Testament beschreven bouwwerken betrof, nam Filips II de moeite om zich in de kennis van het Oud-Hebreeuws te verdiepen, ten einde niet afhankelijk van vertalingen van anderen te zijn.
In de middeleeuwen speelde de discussie over historische bouwwerken zich voornamelijk af rond de symboliek van o.a. de Ark van Noach, maar in de Renaissance was dat thema grotendeels geconcentreerd op de Tempel van Jeruzalem. Daarbij speelden de door de Kruisvaarders meegebrachte gegevens natuurlijk een belangrijke rol, hoewel in die tijd al de Mohammedaanse Omar-moskee zijn plaats op de Tempelberg had ingenomen. In het boek 1 Kon. 6 wordt vrij uitvoerig gesproken over de bouw van de Tempel, waarvan de door God aan Mozes overhandigde gegevens door David als uitgangspunt werden aangenomen, maar die uiteindelijk door zijn zoon Salomo gerealiseerd werd. Maar de Bijbel spreekt alleen over de inwendige maten van de Tempel, gebaseerd op de moduul van het Heilige der Heiligen met de afmetingen van 20 x 20 el, waaruit uiteindelijk een totaal afmeting van de Tempel zelf van 100 x100 x100 el afgeleid kan worden. Die el zou dan een lengte van ca. 54 cm hebben gehad, een maat die men voor het Escoriaal na vele studies ook heeft aangenomen.
Na de vernieling van de Tempel van Salomo door de troepen van Nebucadnezar is pas in de eerste eeuw voor Chr. door koning Herodes een reconstructie van de Tempel gebouwd om het Joodse volk ter wille te zijn. De Joden vergaven het de koning echter niet, dat hij typisch Romeinse onderdelen in zijn ontwerp liet opnemen zoals het driehoekige fronton boven de ingang. Het is deze Tweede Tempel, die Jezus gekend heeft en waarvan Hij de vernieling voorspelde. Een deel van de gebeurtenissen van het Evangelie speelde zich in of nabij deze tempel af. De maten van het interieur van de Tempel van Herodes stemmen overeen met die van de Tempel van Salomo. Het Heilige der Heiligen had de vorm van een omgekeerde T, die in een vierkant van 100 x 100 el was ingeschreven. In het gehele complex van het bouwwerk waren enkele binnenplaatsen opgenomen: in de belangrijkste daarvan, een vierkante voorhof, hadden alleen de priesters toegang. Daarnaast was een tussenstrook bestemd voor de Israëliërs en tenslotte het voorportaal aan de buitenzijde, met vier vierkante binnenplaatsen bestemd voor de dierenoffers, traditioneel bekend als de ‘keuken-binnenplaatsen’.
Het geheel werd gemarkeerd door zes torens, vier in de hoeken van het bouwwerk en twee in het midden van muren aan de noord- en de zuidzijde. Het middelste deel van het Escoriaal vertoonde in beginsel hetzelfde schema: een voorportaal voor de monniken, die zich bezig hielden met de diensten in de Tempel en vier kruisvormige binnenplaatsen voor nevengebruik, zoals de keukens, het hospitaal en de gastenverblijven. We weten ook, dat het Escoriaal dezelfde groepering van torens vertoont.
De troepen van de Romeinse legeraanvoerder Titus vernielden de Tempel van Herodes in het jaar 70 na Chr., waarna het Joodse volk deze Tempel als symbool van de vergane glorie van het roemrijke verleden ging beschouwen en dit verleden ging betreuren aan de voet van de Klaagmuur, die onderdeel van de ommuring van Herodes‘ Tempel was. Dit ‘betreuren’ vindt nu nog plaats, zoals we dat regelmatig op de diverse media kunnen waarnemen.
Omdat de wederopbouw van de Tempel een symptoom van het definitieve verbond van het Joodse volk met Jahvé betekende, ontwikkelde zich een volksbeweging in de richting van een derde Tempel. Een Tempel, die God in een droom geopenbaard had aan de profeet Ezechiël gedurende zijn ballingschap in Babylon, maar waarin men nooit geslaagd was om die in een bouwwerk te realiseren. Het was deze Tempel, die door de Jezuïet Villalpando naar voren gebracht werd tegen de wil van Arias Montano. Het verschil met de rechthoekige Tempel van Herodes werd onder meer gevormd door het ‘perfecte vierkant’ van 500 x 500 el, waarbinnen Ezechiël’s Tempel geconstrueerd moest worden, welke afmetingen de beschikbare ruimte op de Tempelberg te Jeruzalem verre overtroffen. Het centrale deel van de Tempel, het Heilige der Heiligen, was echter praktisch gelijk aan dat van de beide andere Tempels.
Het Escoriaal werd daarmee min of meer stilzwijgend de oorzaak van een controverse tussen diegenen, die aan de Bijbelse tegenover de Joods-historische bronnen de voorkeur gaven om de gegevens van de oorspronkelijke Tempel van Salomo op de juiste waarde te schatten. De discussie over de geschiedenis van de wederopbouw van de Tempel viel sedertdien uiteen in een voorkeur voor een vierkant of voor een rechthoek, de voorkeur van de volgelingen van Villalpando tegenover die van Arias Montano, verzameld in twee onverzoenlijk tegenover elkaar staande groeperingen. Samenvattend kunnen we de verschillen tussen de drie voorstellen voor de bouw van de Tempel als volgt omschrijven:
Zowel Arias Montano als zijn volgeling pater Sigüenza verdedigden tegenover Villalpando de historische betrekkingen tussen de twee Tempels, de eerste gebouwd door Koning Salomo en de tweede door Herodes. Zij baseerden hun mening vooral op de geschriften van Flavius Josephus en de commentaren van de Joodse rabbijnen. Zij negeerden de denkbeeldige Tempel van Ezechiël, die te groot was om op de Tempelberg gebouwd te kunnen worden en beschouwden die als een ‘ideaal-plan’, als een onrealistisch model van een overmatig weelderig bouwwerk. De goddelijke oorsprong van het visioen van Ezechiël in aanmerking nemend, stelde Villalpando voor dat de beschrijving van zijn Tempel gebruikt kon worden als aanvulling op de maten van de Tempel van Salomo. Het leek hem in religieuze zin niet gerechtvaardigd, dat God twee verschillende ontwerpen voor eenzelfde bouwwerk aan de mensheid te kennen had gegeven. De tegenstelling tussen beide groeperingen liep zodanig uit de hand, dat de Inquisitie, de Koning en zelfs de Paus zich ermee bemoeiden. Vooral Villalpando viel met alle middelen de geschriften van Flavius Josephus aan en ging zelfs zo ver, dat hij het historische bestaan van de Tempel van Herodes in twijfel trok.
Een dergelijk probleem bestond niet in de middeleeuwen, waar men de ontbrekende gegevens van de Tempel van Salomo niet op een twijfelachtige wijze trachtte aan te vullen met elementen van een of andere Tempel uit de oudheid. Tot in het midden van de 14e eeuw zag men de drie tempels van Jeruzalem als een eenheid. In de gravures als die in de Bijbel van Nicolas de Lyra uit de 14e eeuw, verhinderde de getekende rechthoekige vorm van het tempelcomplex niet, dat in de tekst gesproken werd van de vier gelijke muren van 500 ellen, waarmee de elementen van de drie tempels door elkaar werden gehaald.
Maar in de Renaissance werd de voornaamste oorzaak van de meningsverschillen over de drie Tempels gevonden in de eventuele rechtzinnigheid van de bronnen. Terwijl de Tempels van Salomo en van Ezechiël minutieus beschreven waren in de Bijbel, konden de gegevens van de Tempel van Herodes alleen verkregen worden uit de geschriften van de Joods-Romeinse schrijver Flavius Josephus en wel uit zijn boek over de Joodse oorlogen (75-79 na Chr.), en daarnaast uit het Boek van de Voorschriften van de Mishnah. Josephus verkreeg grote bekendheid bij de Christenen omdat zijn boeken het historische bestaan van Jezus aantoonden. Tijdens het Concilie van Trente echter, dat duurde van 1545 tot 1563 (met onderbrekingen) en dat samenviel met het begin van de bouw van het Escoriaal, werd ieder Joods geschrift met wantrouwen beschouwd en werd alleen de Vulgata geaccepteerd, de Latijnse vertaling van de Bijbel. Omdat de Tempels alleen met woorden beschreven werden en geen afbeeldingen toegevoegd waren, veranderde het belang van de bronnen tot een fundamenteel uitgangspunt van de gestelde problematiek. De tegen de Reformatie van Luther gerichte studies kozen partij voor de uiteenzettingen over het ‘vierkant’ van Villalpando en lieten daarbij de Tempel van Herodes vallen.
Ook in ons land heeft Filips II geprobeerd zijn denkbeelden over het gegeven van de Tempel van Salomo onder de bevolking te verbreiden. Zo schonk hij in 1563 een groot gebrandschilderd raam aan de Oude Kerk in Delft, waarvan we nu alleen nog een beschrijving hebben (vernield door de Delftse kruithuisramp van 1654). Daarin wordt meegedeeld, dat het door de glazenier Willem Thybaut gemaakt was en op de voorgrond de ‘Contrefeytselen’ van de Koning zelf toonde met zijn derde vrouw Elisabeth de Valois, beide in ‘Konincklijck gewaedt’. Daarboven was op de achtergrond de geschiedenis van de Wijzen uit het Oosten aangebracht met daarachter de vrij ver gedetailleerde Tempel van Salomo. Ook aan de Grote Kerk te Gouda schonk Filips II eenzelfde raam, dat heden ten dage nog steeds zichtbaar is en vrijwel dezelfde inhoud heeft. We zullen dit raam te zijner tijd aan een nadere studie onderwerpen.
Zoals we weten, verliet in oktober 1573 de door alle Nederlanders gehate hertog van Alva ons land vrij plotseling om naar Spanje terug te keren. Het is wel duidelijk wat de reden van zijn vertrek was: na een langdurige belegering waren de Spaanse troepen er niet in geslaagd om Alkmaar te veroveren en de oorzaak daarvan was het geldgebrek, dat al maanden lang onder de Spanjaarden heerste. Alva had al vele malen zonder succes Madrid gesommeerd om meer financiën voor de regelmatig muitende troepen ter beschikking te stellen en besloot daarom zelf met Filips II te gaan praten. We kennen de afloop: Alva kreeg geen cent en keerde niet meer terug naar ons land. Alle beschikbare middelen werden door Filips gebruikt voor een doel van een hogere en veel belangrijker orde, nl. de bouw van het Escoriaal.
Pas toen het Escoriaal in 1584 gereed was, wist men Filips II ervan te overtuigen, dat hij naast zijn ‘woonplaats voor God zelf’ ook nog met andere middelen moest trachten om de steeds verder tanende Spaanse heerschappij met een ‘grootscheepse’ operatie weer te herstellen. Zo stak in 1588 de Spaanse Armada van wal om Holland en Engeland te overmeesteren. We kennen het resultaat van deze operatie, dat het einde betekende van de Spaanse macht ter zee en daarmee het einde van de macht van een geheel Europa overheersende natie van de 16e eeuw.
De studies, die in Spanje gemaakt waren voor de bouw van het Escoriaal, hadden zich echter over vele andere landen verspreid. Ook in ons land verschenen aan het eind van de 16e en in de loop van de 17e eeuw vele vertalingen van de werken van Villalpando, Sigüenza en Arias Montana. De studies van Villalpando werden in West-Europa vooral verspreid door de in het Latijn geschreven studie van de Nederlandse theoloog Ludovicus Capellus. In de Bijbeluitgaven van het midden van de 17e eeuw zien we dat illustraties opgenomen werden van Capellus’ studies van Villalpandus. Tezelfdertijd verscheen in Engeland een werk van Samuel Lee over de Tempel van Salomo, eveneens gebaseerd op de Spaanse geschriften.